Skip to content

Zes voorstellen van aanpak van jihadi-recrutering

Zes voorstellen van aanpak van jihadi-recrutering

Het is onaanvaardbaar dat jongeren uit onze wijken jihadstrijders worden. Als we dat willen tegengaan, moeten we simplistische oplossingen vermijden. Er zijn geloofwaardige voorstellen. Dirk De Block, gemeenteraadslid in Molenbeek en voorzitter van PVDA Brussel, presenteert ons zijn voorstellen voor de aanpak van jihadi-recrutering.

Dirk De Block

 

Op 18 november vond er in Molenbeek een hartverwarmende wake plaats. Er scheen vanuit de kanaalstad een beetje licht in de duisternis. Het eerbetoon aan de slachtoffers van de aanslagen in Parijs en overal elders was een sterk moment. De veroordeling van het terrorisme was zonneklaar. Omdat ik al jarenlang aan de slag ben als straathoekwerker in Molenbeek en omdat ik de voorbije dagen tientallen discussies had met ouders, verantwoordelijken van jeugdhuizen en preventiediensten en met advocaten, presenteer ik hier zes voorstellen om de jihadistische radicalisering op het terrein te bekampen.

 

1. Jihadisten en hun ronselaars opzoeken en afstoppen

De boodschap klinkt in Molenbeek en overal elders hetzelfde: de daders van de aanslagen moeten worden opgespoord en zwaar gestraft. Maar hoe komt het dat we die aanslagen niet hebben kunnen verhinderen? De overheid kent de overgrote meerderheid van de jihadstrijders of potentiële jihadstrijders. Het parket wist dat de gebroeders Abdeslam radicaliseerden. Brahim Abdeslam probeerde zelfs in Syrië te geraken. Bij zijn terugkeer werden Brahim en zijn broer ondervraagd door de politie, maar die oordeelde dat ze geen bedreiging vormden. Er werd geen opvolging voor hen voorzien.

Yvan Mayeur en Françoise Schepmans, respectievelijk burgemeester van Brussel en Molenbeek, vertelden dat de federale overheid hen vroeg om geen initiatieven te nemen naar sommige van hun geradicaliseerde inwoners, ook al stonden ze als gevaarlijk bekend. Dat is totaal onverantwoord.

Voor elke jongere die naar Syrië vertrekt of ervan terugkeert, is een grondig onderzoek en gerechtelijk toezicht noodzakelijk. Wie daar deelnam aan gruweldaden en geweldplegingen, moet bij zijn terugkeer onmiddellijk achter de tralies. Al wie terugkeert, moet verplicht worden om deel te nemen aan een deradicaliseringsprogramma. Als ze dat programma niet regelmatig volgen, zullen ze alsnog in voorlopige hechtenis genomen worden. Of, indien het minderjarigen betreft, opname in een gesloten instelling. Zo’n programma moet er ook komen voor wie al veroordeeld en opgesloten is, zo niet dreigen onze gevangenissen leerscholen van radicalisering te worden.

Het is ook cruciaal dat we onze inspanningen concentreren op de rekruteringslijnen, op de mensen die de propaganda organiseren en op hun communicatiekanalen. Enkele dagen na de aanslagen in Parijs had ik een ontmoeting met een groep Molenbeekse moeders. Ze hadden het over hun angst voor grootscheepse veiligheidsmaatregelen, ze waren bang dat iedereen daar het slachtoffer van zou worden. Een van hen zei me: “Het gevoel van geviseerd te worden, dat kwetst. Ik heb vooral schrik voor het effect van dat soort maatregelen op mijn kinderen.”

“Ze moeten ophouden te beweren dat de moskeeën en de imams de ronselaars toelaten. Dat klopt niet. Die ronselaars zie je wel soms aan de deur van de moskee, maar dat is dan vooral omdat ze daar zijn buitengezet. Het is op de hoek van de straat, dat dat soort mensen onze jongeren aanklampen om hen te vertellen dat de moskee hen voorliegt. Waarom worden zij niet aangepakt?”

Ook het internet speelt een cruciale rol bij de rekrutering en de radicalisering van jongeren. In België is oproepen tot geweld en haat strafbaar. Er moet dus actie ondernomen worden tegen websites en sociale media waarlangs jihadistische groepen hun boodschappen verspreiden en mensen rekruteren.

 

2. Wie onder jihadistische invloed geraakt hersocialiseren en deradicaliseren

Een van de moeders vertrouwde me toe: “Weet je, onze families hebben schrik. Wat moeten ze doen als ze hun kinderen radicaliseren? Ze vrezen dat het meer kwaad dan goed zal doen als ze de politie erbij halen. Dat ze zo het vertrouwen van hun kind gaan verliezen. Maar tot wie moeten zij zich dan wél richten? Ook de families zijn het slachtoffer van deze jihadisten. Maar de gezinnen kunnen op geen enkele steun rekenen.”

Ze heeft gelijk. Vandaag hebben vrienden en familieleden van geradicaliseerden alleen de keuze tussen een repressieve mallemolen of niets doen. Ook scholen en leraars worden aan hun lot overgelaten. Sara Stacino, een vroegere leerkracht van een van de zelfmoordterroristen, had gesignaleerd dat de jongen radicaliseerde, maar de schooldirectie deed daar niets mee. Allicht omdat ze vreesde meer kwaad dan goed te doen door de politie in te schakelen.

De regering heeft de strijd tegen de radicalisering zwaar gehypothekeerd door geen duidelijk onderscheid te maken tussen een strafrechtelijke benadering tegen de ronselaars en zij die zijn gaan vechten in Syrië, en een niet-strafrechtelijke begeleiding van wie nog geen misdaad heeft begaan. Dat laatste kan het best gebeuren via een gespecialiseerde, professionele dienst waar ouders, scholen en verenigingen om hulp kunnen vragen.

In de eerste stadia van radicalisering zouden deze jongeren een maatschappelijk heraanpassingstraject moeten volgen via werk, hobby, vorming en deradicalisering. Op die manier kunnen hun gehersenspoelde opvattingen nog tijdig omgebogen worden. Dat is geen naïeve benadering. Overal waar deze aanpak uitgeprobeerd werd, bleek ze succesvol. Kijk maar naar Vilvoorde, waar elke jongere die eraan denkt naar Syrië te vertrekken, door een vertrouwenspersoon aangesproken wordt en af en toe zelfs door de burgemeester in persoon. Ze krijgen een perspectief om hun leven een andere wending te geven. Op die manier is Vilvoorde erin geslaagd een einde te maken aan de leegloop van jongeren richting Syrië.

In Duitsland slaagde de dienst Hayat (wat zowel in het Arabisch als het Turks “leven” betekent) erin dertig jongeren te overtuigen niet naar Syrië te trekken. Een moeder die ik ontmoette, verwoordde het zo: “Iedereen wil belangrijk zijn, een waardige man of vrouw. Als wij er niet in slagen onze jongeren die waardigheid te geven, hun die plaats in onze maatschappij te gunnen, zullen de ronselaars hen bieden wat wij hen weigeren.”

Naast dat herinschakelingsprogramma moeten we meer energie steken in het ontzenuwen van de argumenten waarmee de ronselaars hun slachtoffers hersenspoelen. In Denemarken moeten deze jongeren een sterk deradicaliseringsprogramma volgen. In België hebben organisaties gespecialiseerd in deprogrammatie van sekteleden overigens al hun efficiëntie bewezen.
We moeten dus snel investeren in een goed uitgeruste, multidisciplinaire dienst – geen strafrechtelijke –, die jongeren kan begeleiden in een proces van deradicalisering en hersocialisering. Zo’n traject kan op vrijwillige basis worden gevolgd, maar zo nodig kan een jeugdrechter het verplichten.

 

3. Alle mensen op het terrein mobiliseren

Die niet-strafrechtelijke benadering is ook nodig om alle mensen op het terrein te mobiliseren in de strijd tegen de radicalisering. We kunnen de vijver waar de jihadisten in vissen, niet droogleggen als we niet iedereen erbij  betrekken en als niet alle mensen op het terrein zich inzetten voor een gemeenschappelijke strijd tegen de ideeën van de ronselaars.

De gezinnen maken deel uit van de oplossing, ze zijn niet de oorzaak van het probleem. De regering moet absoluut duidelijk maken dat de ouders net als hun kinderen het slachtoffer zijn van deze ronselaars. We mogen niet toelaten dat ouders zich in de steek gelaten voelen of met de vinger worden gewezen. Integendeel: wij moeten hen helpen en steunen.

De ronselaars gebruiken dezelfde methoden als sektes: de banden met de familie doorknippen, het vertrouwen en de steun van hun naasten ondermijnen. In Duitsland steunt het programma Hayat zich in de eerste plaats op het gezin als belangrijkste partner in het proces van deradicalisering en sociale heroriëntering.

Er moeten ook pedagogische programma’s komen waarmee de scholen aan de slag kunnen. Leraars moeten gevormd worden zodat ze het verschijnsel tijdig kunnen onderkennen en begrijpen. Zonder experts te worden in deradicalisering, kunnen ze toch een goed inzicht verwerven in de culturele, sociale en psychologische elementen die een juist begrip van de problematiek bemoeilijken.

Dat de radicalisering vooral in de moskeeën gebeurt, is een vooroordeel dat ons verhinderd heeft de moskeeën beter te betrekken in de strijd tegen de radicalisering. De meeste moskeeën steunen de ronselaars niet. Je vindt hen dan ook vaker aan de deur van de moskee. Het is beter dat jongeren met vragen over hun geloofsbeleving of hun identiteit terecht kunnen bij verantwoordelijke mensen die zich verzetten tegen radicaliserende standpunten, dan dat we ze in de handen laten van de internetfatwa’s.

Het is dus positief dat meer en meer moskeeën in handen komen van de tweede en derde generatie, van moslims die hier geboren en opgegroeid zijn. Zij zijn trouwens vragende partij voor een erkende imam-opleiding, en vinden het belangrijk dat er ook in het Frans of het Nederlands gepreekt wordt. Zo kunnen ook de jongeren, die nog nauwelijks klassiek Arabisch spreken, hen verstaan.

 

4. De diversiteit omarmen

Een van de moeders zei me: “Weet je hoeveel pijn het doet om over ons te horen praten in termen van ‘opruimen’ en ‘platbombarderen’? Beseft minister Jambon niet dat dát soort stigmatiseringen deel uitmaakt van het probleem? Het lijkt wel of hij nog meer jongeren wil afstoten en naar Syrië sturen. Weet je, ik ben hier opgegroeid. Ik ben Belg. Mijn kinderen zijn hier opgegroeid. Zij ook zijn Belg. Wij zijn al sedert twee generaties in dit land en nog altijd zien ze ons niet als Belgen. Wat verwachten ze nog meer van ons? Mijn dochter kwam onlangs wenend van school: haar lerares had gezegd dat de islam de oorzaak is van die aanslagen.”

België zit met een probleem. De kloof op de arbeidsmarkt tussen ‘autochtone’ Belgen en Belgen met een migratieachtergrond is in dit land de grootste van heel Europa. Het werkloosheidspercentage van ‘autochtone’ Belgen bedraagt 8%. Dat van mensen met Noord-Afrikaanse roots 25%. In Brussel zelfs meer dan 30%. In Molenbeek ligt het werkloosheidspercentage bij jongeren tegen de 50%. Volgens het laatste socio-economisch monitoringrapport over de Brusselse wijken, evolueert die toestand bovendien niet in de goede richting. Discriminatie is duidelijk de oorzaak. Talloze studies tonen aan dat 30% van de ondernemingen de voorkeur geeft aan een ’bbb-werknemer’ (blanc-bleu-belge) boven iemand met een migratieachtergrond.

Dat kunnen we niet langer aanvaarden. De strijd tegen discriminatie is zo goed als onbestaande. De passiviteit van de regering en haar weigering om praktijktesten tegen discriminatie uit te laten voeren door de sociale inspectie, is daar een goed voorbeeld van. Die situatie geeft de ronselaars vrij spel om hun ‘wij tegen zij’ volop uit te spelen. Studies tonen aan dat de graad van discriminatie in een land een invloed heeft op het aantal jongeren dat naar Syrië vertrekt. Het is moeilijk om af te rekenen met de bipolaire visie van IS, als we niet alle burgers van dit land dezelfde waarde geven en als we toelaten dat de maatschappij zelf de discriminatie tolereert en in stand houdt.

Een andere moeder zei me: “IS verkoopt onze jongeren de droom van een betere maatschappij, een maatschappij waar plaats is voor hen; waar ze deel uitmaken van een groep, waar ze nuttig zijn. Als wij onze kinderen geen perspectief op een betere toekomst kunnen geven, een perspectief dat ze aanvaard worden met hun verschillen, dan zullen die hersenspoelers het wel doen.”

Diversiteit maakt integraal deel uit van de geschiedenis van ons land en van Europa. Het is hoogtijd dat we dat aanvaarden en omarmen. We moeten mensen met of zonder migratieachtergrond duidelijk maken: “We maken allemaal deel uit van dezelfde maatschappij.” Maar woorden alleen volstaan niet. Er moeten ook daden volgen. En dus beginnen we best met de discriminatie op te sporen via praktijktesten: proactieve en systematische controles. En de overheid moet zeker het voorbeeld geven: onze besturen en openbare diensten moeten representatief zijn voor de hele bevolking. Het is onaanvaardbaar dat er nog administratieve diensten bestaan waar slechts 1% van de medewerkers een migratieachtergrond heeft.

 

5. Een sociaal urgentieplan uitwerken

Tijdens een bijeenkomst van de verenigingen die de Molenbeekse wake voor de Parijse slachtoffers organiseerden, wezen verschillende socio-culturele werkers erop dat we meer moeten investeren in het sociale weefsel. Een van hen zei me: “Sinds de rellen van Vorst in 1991 spreekt men al van investeringen in onze wijken. Vandaag wachten we er nog altijd op. De situatie wordt almaar erger.”

De sociale toestand is bijzonder zorgwekkend. We moeten dringend investeren in werkgelegenheid om de werkloosheid in Brussel aan te pakken. Mogelijkheden genoeg: het invoeren van een 30-urenweek in de openbare diensten zou de werkgelegenheid in die sector met 20% kunnen verhogen. Beleidsverantwoordelijken kunnen investeren in openbare diensten als de MIVB. Ze kunnen een ambitieus plan opstellen voor de bouw van sociale woningen en voor de renovatie en isolatie van bestaande woningen. De maatschappelijke ongelijkheid in ons onderwijssysteem is een van de grootste in heel Europa. Enkele jaren geleden vertelde ik aan Molenbeekse jongeren dat in Finland 99% van de leerlingen slaagt zonder te bissen. Ze stonden versteld: “Als je dat ziet, worden we in Brussel in de steek gelaten.”

Laten we snel beslissen om de huurprijzen naar beneden te halen. Laten we investeren in een ambitieus plan voor sociale huisvesting met Wenen als voorbeeld. Het is toch niet normaal dat gezinnen tot 60% van hun inkomen moeten spenderen aan huishuur. Dat is allemaal geld dat ze niet kunnen investeren in hun kinderen, bijvoorbeeld om ze te helpen slagen op school. Laten we ten slotte investeren in alles wat mensen bijeenbrengt in plaats van te snijden in de budgetten zoals dat vandaag gebeurt. Mensen bijeenbrengen is de basis van het sociale weefsel in onze wijken. Het kan bijdragen aan de ontwikkeling van de talenten van onze jongeren, het kan hen helpen groeien, het kan hen helpen hun plaats te vinden in onze maatschappij.

 

6. Een geloofwaardige en coherente buitenlandse politiek ontwikkelen

Een voormalige collega die dagelijks met Molenbeekse jongeren werkt, vertelde me: “Je moet op zoek gaan naar de wortels van het probleem: je moet praten over wat aan de basis ligt van IS, wie hen financiert, hoe ze bewapend worden door hun Belgische bondgenoten.” Iemand anders legde de nadruk op de hypocrisie van de Westerse buitenlandse politiek en hoe die met twee maten en twee gewichten werkt. Dat zorgt ervoor een deel van de jongeren niet meer geloven in onze politici en dat ze de democratie zélf ter discussie gaan stellen.

Neen, we kunnen niet zeggen dat we geen onschuldige mensen mogen doden, terwijl de bommen van onze bondgenoten onschuldige burgers treffen.

Neen, we kunnen tegen onze jongeren niet zeggen: “Vertrek niet naar Syrië”, terwijl onze regering tot voor kort nog de loftrompet stak over “de rebellen”.

Neen, we kunnen niet vechten tegen IS en zijn reactionaire ideologie terwijl onze bondgenoten hen bewapenen en financieren.

En neen, we kunnen de onthoofdingen en de onderdrukking van vrouwen in Saoedi-Arabië niet veroordelen terwijl we aanvaarden dat datzelfde land hier moskeeën en culturele centra financiert met zijn petrodollars. Onze buitenlandse politiek moet coherent zijn met wat we verdedigen naar de jongeren toe.